De subjuntivo is de aanvoegende wijs die heel veel gebruikt wordt in het Spaans.
Te gebruiken wanneer de spreker gevoelens wil uitdrukken ten opzichte van een situatie of over een gebeurtenis. Bijvoorbeeld als het gaat over een wens, een gevoel, een verbod, een mogelijkheid en een onzekerheid.
Met andere woorden, je gebruikt de subjunctivo als het je niet uitmaakt wat er gebeurt of gedaan wordt, of als je de beslissing aan iemand anders overlaat.
De vervoegingen van de subjuntivo zijn niet zo moeilijk, het is moeilijker te begrijpen wanneer je deze tijd moet toepassen.
VERVOEGING – Regelmatige Werkwoorden
We nemen de vervoeging van het werkwoord in de ‘Indicativo Presente’ en veranderen de uitgang van de eerste persoon enkelvoud (ik-vorm) bij de werkwoorden eindigend op -AR van o in e en de werkwoorden eindigend op -ER en -IR van o in a
Hablar Beber Vivir
hable beba viva
hables bebas vivas
hable beba viva
hablemos bebamos vivamos
habléis bebáis viváis
hablen beban vivan
Let op! De werkwoorden eindigend op
-CAR > qu + e Sacar: saco → saque
-GAR > gu + e Llegar: llego → llegue
-ZAR > c + e Utilizar: utilizo → utilice
-GER > j + a Coger: coge → coja
-GIR > j + a Dirigir: dirijo → dirija
VERVOEGING – Onregelmatige Werkwoorden
1. Wijzigingen in de stam van de ‘Presente’ behouden deze wijziging in de Subjuntivo.
CERRAR cierro → cierre, cierres, cierre, cerremos, cerréis, cierren
PODER puedo → pueda, puedas, pueda, podamos, podáis, puedan
2. Wijzigingen van een onregelmatige eerste persoon in de ‘Presente’ worden meegenomen in alle vervoegingen van de ‘Subjuntivo’
TENER tengo → tenga, tengas, tenga, tengamos, tengáis, tengan
3. Werkwoorden eindigend op –UIR
HUIR huyo → huya, huyas, huya, huyamos, huyáis, huyan
CONSTRUIR construyo → construya, construyas, construya, construyamos, construyáis, construyan
4. Werkwoorden eindigend op –CER/-CIR
CONOCER conozco → conozca, conozcas, conozca, conozcamos, conoscáis, conozcan
TRADUCIR traduzco → traduzca, traduzcas, traduzca, traduzcamos, traduzcáis, traduzcan
5. Werkwoorden van het type
PEDIR pido → pida, pidas, pida, pidamos, pidáis, pidan
6. Werkwoorden van het type
CORREGIR corrigo → corrija, corrijas, corrija, corrijamos, corrijáis, corrijan
REPETIR repito → repita, repitas, repita, repitamos, repitáis, repitan
7. Werkwoorden van het type
SENTIR (e – ie) siento → sienta, sientas, sienta, sintamos, sintáis, sientan
DORMIR (o – ue) duermo → duerma, duermas, duerma, durmamos, durmáis, duerman
VERVOEGING – Compleet onregelmatige Werkwoorden
Dar Estar Ser Ver Ir Saber Caber Hacer
dé esté sea vea vaya sepa quepa haga
des estés seas veas vayas sepas quepas hagas
dé esté sea vea vaya sepa quepa haga
demos estemos seamos veamos vayamos sepamos quepamos hagamos
deis estéis seáis veáis vayáis sepáis quepáis hagáis
den estén sean vean vayan sepan quepan hagan
GEBRUIK
1. Na de voegwoorden para que (opdat) en antes de que (voordat, vooraleer)
2. Na de voegwoorden como (als), donde (waar), cuando (wanneer), mientras (zolang) en cuando (zodra). Wanneer men verwijst naar de toekomst en als er sprake is van onzekerheid of eventualiteit.
3. Na de voegwoorden hasta que (tot wanneer) en aunque (alhoewel)
4. De subjuntivo wordt gebruikt na uitdrukkingen als
VERLANGEN: Quiero que …, Ojala que …
BEVEL: El manda que …
VERZOEK: Te pido que …
ADVIES: Te aconsejo que …
VERHINDERING: El guardia impide que …
SUGGESTIE: Ella sugiere que …
UITNODIGING: Te invito que …
AANDRINGEN: Insisto que …
EIS: Exijo que …